Verdwalen in het doolhof der nutteloosheid


Hoe vaak oppert men niet dat leraars die van schrijven hun bijvak maken, de Nederlandse letterkunde onnodig met hun schrijfsels bezoedelen. Worden ze immers niet gedreven door frustratie? Vergalopperen ze zich niet keer op keer? Lodewijk Henri Wiener is er het levende voorbeeld van dat het ook anders kan. Geen kat kent het oeuvre van deze schrijver/leraar uit Haarlem, al schreef hij sedert 1967 al twaalf goede tot uitstekende boeken bijeen. Hij beperkt zich meestal tot het kortverhaal, met de novelle De langste adem als enige uitzondering. Dat L.H. Wiener zo onbekend is bij het publiek is een van de grootste raadsels uit de recente Nederlandse literatuurgeschiedenis.

In 'Allemaal licht en warmte' gaat hij op vertrouwde, misantropische wijze tekeer. Het openingsverhaal -- tevens titelverhaal -- is een tegendraads kerstverhaal, waarin Wieners duistere universum als vanouds gestalte krijgt. Geen Dickensiaanse catharsis, maar wel een eeuwig durende worsteling met schuldgevoelens. In ‘Moederkuid’ borduurt hij voort op zijn kerstverhaal, meer bepaald op de verregaande gevolgen die de publicatie ervan in een dagblad kon veroorzaken. Vrolijker gaat het er in de verhalen over zijn vaderschap aan toe: ‘Man’ en ‘Stomme eenden’ zitten vol zelfspot en drukken zijn ambivalente angstgevoelens over zijn nieuwe rol als vader uit. Ook zijn lawaaierige huisdier Kato (uit De langste adem) duikt weer op: ‘Brief aan mijn kraai’ is ronduit grappig, ware het niet dat het eigenlijk hondsdroef hoort te zijn.

Andere hoogtepunten van de bundel zijn de dierenverhalen ‘Mees’, ‘Muis’ en ‘Kat’. Ook het ironische ‘Beid uw tijd’ is erg sterk; hier neemt Wiener vergelding op het verleden en met recht en reden. ‘Hoe ouder de wraak, hoe zoeter de smaak’, luidt het aanvankelijk, maar schijn bedriegt. Het aan Jeroen Brouwers opgedragen ‘Nachtboek’ geeft de bundel een toegevoegde waarde. Het is een zeer openhartig dagboek, waarin Wiener zijn besognes met vrouwen en drank beschrijft. Ook het thema leraarschap versus schrijverschap wordt messcherp geanalyseerd. Aan de hand van het fel bejubelde 'Tussen mes en keel' van Geerten Meijsing tracht hij te ontdekken wat literatuur succesvol maakt. Ook de problematiek van het dagboekschrijven wordt opgerakeld; de authenticiteit van het eigen leven, dat het gevaar loopt gemanipuleerd te worden omwille van het bijhouden van een dagboek, is een moeilijk te vermijden boobytrap.

Wiener laat het niet aan zijn hart komen, het menselijk tekort blijft hoofdbestanddeel op zijn bord. Zijn ontboezemingen en bedenkingen kunnen als verhalen in een embryonale fase beschouwd worden, behoedzaam balancerend tussen meligheid en ontroering. Zelf omschrijft Wiener zijn ‘Nachtboek’ als “cement” of nog als “een nieuw doodlopend pad in dit doolhof der nutteloosheid”. Het is in ieder geval een kans om de ongepolijste Wiener te lezen. Zijn tics, maar ook zijn talent om puntig, koel en minimalistisch proza te schrijven, zijn hier volop aanwezig.
L.H. Wiener, Allemaal licht en warmte Amsterdam(Contact, 1999)