>
- Link ophalen
- X
- Andere apps
Terminaler dan De Zwijgster van de Iraanse schrijfster Chahdortt Djavann (1967) kan een dagboek niet beginnen. Al in de eerste regels van het boek maakt de ik-figuur en vertelfiguur duidelijk dat ze binnenkort zal worden opgehangen. Ze is vijftien en heet Fatemeh. Haar bijnaam luidt ‘het nichtje van de zwijgster’. De zwijgster was haar geliefde tante, en zij speelde een sleutelrol in haar leven. Een jonge gevangenisbewaker vat sympathie voor het meisje dat ook zwaar gemarteld wordt. Tijdens de eerste drie dagen van haar verhoor krijgt ze onophoudelijk knuppelslagen en geen slaap. Ze houdt er een paar kapotte tanden, een gezwollen gezicht en gebroken ribben aan over. Haar smeekbede om een schriftje en een pen valt niet in dovemansoren. De cipier gaat op haar verzoek in en smokkelt ook regelmatig morfine haar cel binnen om haar lijden te verzachten. Het meisje begint haar relaas neer te schrijven. Waarom werd ze in hemelsnaam ter dood veroordeeld? In zeer simpele bewoordingen - ze schreef nooit meer dan enkele gedichten - vertelt ze over haar ongelukkige leven. Hoe ze op dertiende van school af moest, en hoezeer armoede de mensen in haar buurt naar drugs deden grijpen. Van haar moeder kreeg ze niet veel liefde, van haar tante - bijgenaamd de zwijgster - des te meer. Als deze tante een geheime liefdesrelatie met een man begint, hangt het zwaard van Damocles in het Iran van de moellahs al snel boven beider hoofden.