De ziekte van de bewondering



Kees ’t Hart is een uiterst veelzijdig schrijver die al een aardig oeuvre bijeengeschreven heeft. Zijn fijnzinnige roman ‘De revue’ werd in 2000 met de Multatuliprijs bekroond. In 2001 verraste hij met ‘Het mooiste leven’, een in opdracht van ‘Hard Gras’ geschreven verhaal over het voetbalelftal van Heerenveen, de huidige ploeg van wondercoach Trond Sollied. Ook poëzie en kortverhalen zijn 't Hart niet vreemd. Nu komt hij met een verrassende essaybundel op de proppen.

In ‘De ziekte van de bewondering’ bezingt Kees ’t Hart zijn onmetelijke bewondering voor uiteenlopende personages als Elvis Presley, Doris Day, Herman Melville, Eric Rohmer, Louis Althuser, Franciscus van Assisië en Bing Crosby. Toch voelt hij zich als bewonderaar mislukt omdat hij weet dat zijn bewondering eindig is en volledige overgave onmogelijk is. Voor een noorderling is hij echter bijzonder passioneel en bijna puberaal in zijn overgave aan zijn (jeugd)helden. Maar laat het duidelijk zijn dat ’t Hart in de eerste plaats een Narcissus in volle bewondering voor zichzelf. Want wat is de rode draad tussen de iconen van de moderne populaire cultuur en de klassieke schrijvers ? Niets anders dan de emoties die ze allen oproepen bij de bewonderaar zelf. ’t Hart zet Carl Barks , de geestelijke vader van Donald Duck, op een voetstuk en adoreert tegelijkertijd de poëtica van Robert Graves.

In het toonaangevende essay ‘Het verschrikkelijke is geheim’ houdt ’t Hart een warm pleidooi voor mooie slotzinnen. Vestdijk is volgens hem koning eenoog in het land der blinden. De slotzin van diens roman ‘de redding van Fré Bolderhey’ vindt hij adembenemend mooi: ‘waar de paraplu’s het voor het zeggen hebben, is onbegrip bijna een deugd’. Deze zin heeft alles: ritme, lyriek en mysterie. Het laat het verschrikkelijke onbegrepen. Meestal eindigen schrijvers hun boek met één zin teveel waarin ze in een onnodige moraal of samenvatting stoppen. De raad die 't Hart aan zijn collega-schrijvers meegeeft is om die laatste zin te schrappen. Maar dan duikt er een andere laatste zin op. Maar ook daar weet 't Hart raad mee. Hij eindigt zijn eigen korte essay met 'alle zinnen kunnen worden weggelaten behalve de eerste.' En laat die eerste nu net de slotzin van Simon Vestdijk zijn. Of hoe spitsvondig zelfrelativering kan zijn.

In ieder essay opnieuw laait zijn liefde voor literatuur, film, poëzie en popmuziek hoog op maar de toon is nooit hoogdravend, eerder twijfelmoedig. Alsof 't Hart zijn bewonderden zowel tussen haakjes wil plaatsen en ze tegelijkertijd met uitroeptekens wil overladen. Met deze dubbelzinnige aanpak waarin bewondering en zelfspot hand in hand gaan en met zijn negatie van de grenzen tussen hoge en lage cultuur begeeft 't Hart zich uiteraard op het platgetreden pad van het postmodernisme. Maar de speelse manier waarop zijn passies verkondigt werkt aanstekelijk. Speelt hij het of is het bittere ernst? Niet toevallig dus dat een van zijn grote liefdes de populaire muziek betreft waar de gemengde gevoelens legio zijn. Enkele van zijn knapste essays zijn dan ook aan de teksten van popmuziek gewijd. In 'Liefde en emotie' brengt hij op bescheiden wijze hulde aan Mink (Willy) De Ville. En in 'ik vergiet de tranen alleen voor u' vormt Frank Zappa het vertrekpunt voor een reis doorheen de popgeschiedenis waarbij hij probleemloos de poëtica van Robert Graves linkt aan de meeste popteksten. Teksten die vaak van onbeantwoorde liefde, wanhoop en eenzaamheid vergeven zijn. Goede rock of popmuzikanten hebben met dichters gemeen dat ze beiden op zoek zijn naar wat Graves de 'White Goddess' benoemde: de muze, de godin, minnares maar ook moordenares van alle dichters. Bij een zoektocht naar poëtische popteksten kom je als vanzelf bij artiesten als Leonard Cohen of Bob Dylan terecht. Verschillende mijlpalen in het werk van deze artiesten zijn volgend 't Hart aan de witte godin gewijd: 'Suzanne' bij Cohen en 'Sad Eyed Lady of the Lowlands' en 'As I went out one morning' bij Dylan, om maar die te noemen.

In het essay 'Ach lieve Jezus moet je kijken moet je kijken' illustreert hij zijn visie op wat literatuur moet zijn aan de hand van een vergelijking tussen Truman Capote's 'Diamanten bij het ontbijt' en Gyorgi Konrad's 'Tuinfeest'. Waarbij dat laatste werk symbool staat voor het rituele schrijven waarbij de schrijver zich afzondert van de wereld en zich tot centrum van zijn eigen tekst uitroept. Maar 't Hart kiest duidelijk voor het luchtige, minder pretentieuze proza van Capote. Daar waar Konrad als een priester preekt over leven en dood is Capote een chroniqueur die als deelnemer een poging tot (be)schrijven maakt.

In 'de ziekte van Traubel' relateert 't Hart zijn eigen bewonderingscarrière aan dat van Horace Traubel, de ultieme en bijna neurotische bewonderaar van Walt Whitman. 'Bewonderen' ontwikkelt zich als een neurose waarbij er zich een onophoudelijke drang manifesteert om alle documentatie over de bewonderde te verzamelen. Eens schier onmogelijke opgave. De literatuurbeschouwingen van 't Hart zijn niet altijd even origineel en soms raakt hij op de dool in zijn eigen luchtkasteel, als het msysterieuze tot schrijven aanzet en je door te schrijven het mysterieuze opheft waarom schrijft hij dan over de mysterieuze Franse cineast Eric Rohmer?

Een fata morgana blijft altijd een luchtspiegeling, hoeveel schijnbewegingen de auteur ook maakt. Maar hij blijft verlangen naar het onmogelijke: schrijven over wat beter verzwegen wordt. En gelukkig maar, het zijn auteurs als 't Hart die de cyclus van dagen en seizoenen dragelijk maken. Einzelgängers die beseffen dat ze maar wat rondhangen en zoeken naar de spaarzame woorden en tegelijkertijd beseffend dat iedere fictie en iedere enscenering vergeefs is. Of zoals 't Hart in zijn essay 'Wereldtentoonstelling' besluit met een citaat van Samuel Beckett: "toen ging ik het huis en schreef: 'het is middernacht. De regen klettert tegen de ramen.' Het was geen middernacht. Het regende niet". En zo schrijft Kees 't Hart over de ziekte van de bewondering die eigenlijk geen ziekte is maar een levenswijze om op loffelijke wijze de verveling te bestrijden.

(Recensie oorspronkelijk geschreven in opdracht van VLABIN-VCB en gepubliceerd in Leesidee)

Kees 'T Hart,  De ziekte van bewonderering, e-book, 2015