Met haar kortverhaal ‘Poolijs’ won
Ruth Lasters (1979) de Brakke Hond prijs 2005. Haar debuutroman draagt dezelfde titel en is een adaptie van het gelijknamige kortverhaal dat in het literaire tijdschrift verscheen.
Protagonisten zijn Lucy en Yves, twee jonge mensen die allebei in een ijspiste werken. Lucy verveelt zich schier eindeloos achter haar toonbank en haar vriend is een bijklussende student die zich onledig houdt met het onderhoud van de ijspiste en zijn weerbarstige cursussen. Hun relatie is op zijn zachtst gezegd getroebleerd. Zo ergert Lucy zich mateloos aan de neurotische tics van Yves, zoals de manier waarop hij
om de haverklap over zijn adamsappel strijkt of zijn overdreven hang naar stilte en rust. Zijn lievelingsplaats is de aula waar de stilte bijna gewijd is en zeker als het te doceren vak voor doven bestemd is. De rust is echter tijdelijk en de jongeman gaat steeds dieper gebukt onder zijn twijfelzucht en vertoont dwangneurotisch gedrag. Overal begint hij stemmen te horen. Mensen voortdurend rondjes zien draaien op het ijs blijkt niet echt bevorderlijk voor de mentale gezondheid want ook Lucy lijdt aan het leven en gaat zich steeds apathischer gedragen. De ‘pantha rhei’ gedachte is nooit veraf. ‘
Alles gaat over en alles gaat maar door, water wordt ijs en al het ijs wordt weer water, ‘laat de protagoniste zich na een nieuwe illusieloze werkdag ontvallen.
Over ‘Poolijs’ hangt een flinterdunne laag melancholie. De introspectieve, broeierige sfeer van deze psychologische roman staat haaks op de titel die de weidsheid van grote, open ijsvlaktes suggereert. De gedachtesprongen van de aan onrustige jonge protagonisten lijken aanvankelijk wat vergezocht en eigenaardig. Hun onaangepaste gedrag uit zich in een vreemde en ongewone beeldspraak. Ze fantaseren over een wereldkampioenschap ‘nu’ of over hoe het zou zijn om een avond uit hun relatie te verwijderen: “Met een reusachtig pincet één middag tegen één nacht klemmen en alle uren die daartussen zitten als een splinter eruit trekken.”. Maar hoe dieper Lasters inzoomt op hun onbeholpen gedrag, hoe dwingender de wereldvreemde logica wordt die ze aanhangen. Door het nauwkeurig uitvergroten van de triviale details krijgt het banale een hoogst vervreemdend effect. Het heden blijkt oneindig uitrekbaar te zijn en de enige remedie om het (zelf)bewustzijn uit te schakelen is de slaap. Laster creëert met een verfijnde pen een veel flegma een lethargisch universum waarin haar personages als slaapwandelaars door het leven dolen. Haar lucide en fijngevoelige waarnemingen vermogen zelfs de grootste stoïcijn uit het lood te slaan. Een debuut om te koesteren.
Ruth Lasters: Poolijs (Meulenhoff/Manteau, 2006) , gebonden, 178 pagina's. Lees hier een fragment.