Bekentenissen van een fictiograaf

“Ook ik heb telefoon. Ik zou, als ik daartoe lust voelde, een nummer kunnen draaien en met een persoon contact zoeken,” zo begon het openingsverhaal Homo homini lues uit de verhalenbundel Misantropie voor gevorderden van L.H. Wiener (1982). Een kwarteeuw schrijverschap later is er veel veranderd en toch ook weer niet. De openingszinnen uit ‘Eindelijk volstrekt alleen’, zijn nieuwste bundel, handelen over de mobiele telefoon en hoe sms-en tot scabreus taalgebruik en seksueel getinte suggesties kan leiden. Het begin van een grappige litanie waarin Lodewijk Henri Wiener (1943) blijk geeft een man van de wereld te zijn die dankzij zijn kinderen de wereld van het internet ontdekte. De invloed van Google is ook in zijn schrijven te merken, meanderend van via de zoekrobot opgezochte betekenissen tot de associatieve voortgang van zijn relaas. ‘Eindelijk volstrekt alleen’ is immers een virtuoze mix waarin alle genres dooreen lopen en waarin vlot tussen realiteit en fictie gependeld wordt. Het bevat columns die hij voor NRC schreef, brieven aan collega-schrijvers en interpretaties van vroeger verschenen werk Toch blijft het in de eerste plaats een literair journaal waarin Wiener wederom een balans van zijn 40-jarig schrijverschap en zijn leven als leraar Engels opmaakt. Of zoals hij het zelf duidelijk maakt: aan de hand van de verschillende rollen die hij speelde tracht hij een samensmelting te verwezenlijken: “als jongen, als vader, als leraar, als minnaar misschien, als drinker, als zeiler en als gokker, maar dood wil ik alleen zijn als schrijver, als de schrijver die allen tot één man heeft samengevoegd.’

In "De verering van Quirina T." liet Wieners alter ego Victor van Gigch met veel overtuiging weten dat hij bezig was aan zijn laatste boek. Hij was het beu te moeten lijden onder de schrijvers capriolen. Maar het literaire spel bleek bij lange nog niet uitgespeeld. Ook in ‘Eindelijk volstrekt alleen’, dat als vervolg op "De verering van Quirina T." kan gelezen worden, keert Wieners alter ego de schrijver radicaal de rug toe. Het leidt tot een spannend duel tussen de schrijver en zijn personage, meesterlijk uitgewerkt in ‘Winst & verlies’. Het leven kan de kunst echter nooit overwinnen hoogstens imiteren dus eindigt het duel noodgedwongen op een remise. Maar de revolte van zijn alter ego dwingt de schrijver wel om alle kaarten op tafel te leggen. Waar is de young angry man uit de ‘misantropen’ gebleven die als absolute eenzaat door het leven ging en zijn frustraties uitte in verhalenbundels vol gezonde achterdocht jegens het moderne leven zoals ‘Man met ervaring’, ‘Misantropie voor gevorderden’ en ‘Naamloze meisjes’? De schrijver omschrijft zichzelf ondertussen niet zonder zelfspot als een ‘dirty old man’. De naamloze meisjes van weleer hebben ondertussen namen en gezichten gekregen. Tijdens zijn loopbaan als leraar zag hij elk jaar nieuwe meisjes. De constante was dat zijn geliefde studentes elk jaar even jong en stralend bleven terwijl hij steeds ouder werd. Ondertussen is Wiener zelf vader van twee kinderen geworden, en hebben de woede en de frustratie plaats gemaakt voor verzadiging en een ietwat mildere levensvisie. Of hoe midweekvakanties in Center Parks en allerhande ouderdomskwaaltjes hun tol beginnen te eisen. De vragen die zijn kinderen hem te pas en te onpas stellen, doen hem mijmeren over opvoeding en wat als basiskennis kan aanzien worden. Zeker als zijn geliefde dochtertje hem langs haar neus weg vraagt of eenden kunnen vliegen, of als de koeien in de weide echt, dan wel virtueel zijn. Deze kindervragen leiden hem naar parallellen in zijn eigen poëtica.

Zijn vermeende gemoedsrust is – gelukkig voor de lezer - slechts van kortstondige duur. Zijn vertrouwde demonen steken snel weer de koop op. Drank – door Wiener steevast Koningswater genoemd – liefde en onvervulbare verlangens blijven de grote inspiratiebronnen. Spilfiguur in al zijn beschouwingen en fantasieën blijft uiteraard zijn ex-leerlinge Quirina T, een betoverende lolita. Hoe meer pogingen Wiener doet om haar te demystifiëren, hoe groter haar aantrekkingskracht lijkt te worden. Hij blijft echter uitermate mysogeen. Zo haalt hij enkele keren ongemeen hard uit naar vrouwelijke auteurs die van overspel hun vaste thema maakten. Tegelijkertijd plaatst hij echter een handvol vrouwen (meisjes) op een voetstuk. Naast Quirini zijn dat zijn moeder en zijn eigen dochtertje. Echt scherpen doet Wiener zijn digitale pen als hij het over zijn plaats in de literaire poel heeft. Hij belijdt zijn liefde voor Jeroen Brouwers wiens Oerboek uitdrukkelijk als inspiratiebron vermeld wordt, en ook collega’s als Louis Ferron, Dimitri Verhulst en Peter Drehmans kunnen op zijn goedkeuring rekenen. Die andere Nederlandstalige specialist in kortverhalen, F.B. Hotz, krijgt een eervolle vermelding. De verwijzingen naar Nabokov en Shakespeare zijn zoals vanouds legio. Maar het zijn vooral de literaire afrekeningen die in het oog springen, zoals zijn vetes met Michaël Zeeman en Jeroen Vullings die als hoofd van de Republiek der Letteren stelselmatig het werk van Wiener negeerde. Ook A.F.Th. van der Heijden krijgt een veeg uit de pan. Wars van enig politiek correct denken weidt hij uit over hoe corpulent deze schrijver niet geworden is. Dat schofferende trekje zal Wiener wellicht niet veel vrienden rond de Amsterdamse grachtengordel opleveren, maar het bewijst wel dat hij het provoceren nog niet verleerde.

Wat hij A.F.Th. overigens verwijt – behalve zijn vetzucht en de hem zo kenmerkende megalomanie – is zijn voortdurend schipperen met pseudoniemen. Het is uiteindelijk het omgekeerde van wat hij zelf wil bewerkstelligen: schrijver en personage laten samensmelten. Maar de verrassend harde en zeurderige ondertoon van deze kritieken op succesrijke collega’s lijkt vooral gevoed door de verbittering omwille van de jaren van grote droogte, of het feit dat hij door de literaire kritiek en bijgevolg ook door het lezerspubliek schromelijk over het hoofd werd gezien. Meer dan twaalf goede tot uitstekende verhalenbundels waren ongemerkt uitgegeven vooraleer in 2002 plotseling de erkenning kwam. De roman Nestor (2002) werd bekroond met de F. Bordewijk-prijs en De verering van Quirina T. (2006) haalde de shortlist van de Libris Literatuurprijs. ‘Eindelijk volstrekt alleen’ kan na ‘Nestor’ en "De verering van Quirina T." als afsluitend deel van een romantrilogie beschouwd worden.

Als een slang die in zijn staart bijt orakelt Wiener over zijn stokpaardjes, zijn favoriete bij voorkeur gevederde dieren zoals de kraai Kato, en het belang van degelijk onderwijs. Ondanks de vele herhalingen en overlappingen blijft zijn archaïsche en laconieke stijl superieur, opgesmukt met zelfverzonnen woorden als ‘fictiograaf’ en ‘’Woordworstelen’’. Wie L.H. Wiener louter cynisme, zwartgalligheid en pessimisme verwijt, heeft geen oog voor zijn typische droge humor, zelfspot en ironie en vergeet dat deze auteur/leraar in de eerste plaats een volbloed romanticus blijft, weliswaar ontgoocheld door het leven maar blijvend op zoek naar schoonheid. Aan een genre wil hij zich al lang niet meer houden. De tijd dat hij enkel kortverhalen schreef is al lang achter de rug. Zelf omschrijft hij zijn drie laatste werken niet zonder zelfspot als totaalboeken: ‘Het is autobiografies als de kolére, maar tegelijkertijd honderd procent fictie, wat zeg je daarvan? Fictionele autobiografie mag ook.’ Het statuut van geheimtip uit de Nederlandse letteren is Wiener ondertussen gelukkig ontgroeid. Een echt groot lezerspubliek zal hij door zijn eigenzinnigheid wellicht nooit bereiken. Het is zoals het totaalvoetbal van het Nederlandse voetbalelftal, het is veelbelovend en attractief maar prijzen levert het slechts zelden op. Het proza dat ‘fictiograaf’ L.H. Wiener serveert is even grillig en compromisloos.

[Recensie geschreven in opdracht van Vlabin-VCB en gepubliceerd in Leeswolf, 2008, nr. 7 ]

Eindelijk volstrekt alleen
L.H. Wiener
Uitgever: Contact
Prijs: € 22,50
268 bladzijden
ISBN 9789025425838