The sound of Silence

Toen ik deze week op de radio een up-tempo cover van Take This Waltz van Leonard Cohen hoorde, begon ik vrolijk mee te neuriën. De wondere wereld der covers. Soms een weldaad, soms een geseling voor het oor. Maar hier was het meer dan geslaagd met een Cohen-song die zowaar vrolijk en aanstekelijk klinkt.


Nouvelle Vague

Ook vaak op de radio te horen is Nouvelle Vague, de Franse covergroep die illustere new wave classix een minuscuul bossa nova, samba of ambient jurkje aanmeet. Soms is het resultaat wonderlijk, soms tenenkrullend. De versie van Fade to Grey van Visage is bijvoorbeeld meer dan geslaagd. De stadsneurose wordt verplaatst naar een nachtelijk zwoel strand. Op de achtergrond hoor je de golfslag terwijl een exotische schoonheid meer fluistert dan zingt. Op ‘All My Colours’ van Echo and the bunnymen zingt Mc Cullogh overigens zelf mee. Andere versies zijn leuk maar gaan snel vervelen, just’t cant get enough van depeche mode of A forest van The Cure.


I Can't Escape Myself

De eerste keer dat ik de coverversie van het claustrofobische en broeierige The Sound nummer Can’t Escape hoorde, moest ik even slikken. Het zangeresje Phoebe croonde met zwoele stem ”I'm sick and I'm tired Of reasoning / Just want to break out /Kick off this skin /I can't escape myself “ Het gaf de dramatiek een geheel nieuwe dimensie. Ik ben benieuwd wat wijlen Adrian Borland van deze versie zou denken. Zelf vind ik het prima, maar vroeger zou ik allergisch geweest zijn voor zo’n trage en slome versie vol stilte. Ik had een bloedhekel aan stilte, altijd stond in die dagen de radio of de TV aan. Tijdens de bezinningsdagen in het college luisterden we steevast naar Simon & Garfunkel en the Sound of Silence. Bij ‘I’m a Rock’ moesten we dan in een kring zitten en een steen doorgeven. Wie de steen had moest zeggen wat er op zijn hart lag. Ik was als de dood voor stilte, dus verzon ik de stomste dingen om toch maar iets te zeggen.

Very local

Eind 1998 woonde ik een akoestisch solo optreden van Adrian Borland bij. Hij was al wat aangeschoten maar zong niettemin erg toonvast The Sound - klassiekers als Winning en Winter. Na het optreden raakten we in gesprek aan de toog. "So you’re a local bloke?" vroeg hij – "Yes, very local.", antwoordde ik. Hij lachte en het ijs was gebroken. We spraken over Britse post punk, het belang van Joy Division, en het geheim van goede lyrics. Mijn vriendin was ondertussen tijdens de afterparty aan het dansen op muziek van Prince en Kool & The Gang. Hij vond het jammer dat het publiek altijd die oude soundnummers wou horen en zijn solowerk – dat hij beter vond, ook tekstueel – negeerde. Ik kende zijn solowerk toen ook nog niet, dus kletste ik maar wat uit mijn nek, over hoe goed Jeopardy en From the Lions Mouth wel waren.

When a train goes by, it's such a sad sound

Ruim een jaar later – we woonden toen in een appartement drie hoog in Gent dicht bij de spoorweg – las ik op een blauwe maandag in een klein artikeltje in de krant dat Adrian Borland zich in London voor een trein had geworpen. Hij was 42 jaar. Zijn ultieme wanhoopsdaad wierp zo’n loodzware schaduw op zijn werk, dat ik lange tijd geen Soundplaat meer kon beluisteren. Pas de laatste jaren haal ik soms wel eens een plaatje boven. De ongelukkige Borland wist al in de vroege jaren tachtig dat "Silence Can speak louder than words". De ironie van het lot is dat ik zelf nu pas – weliswaar sporadisch - begin te verlangen naar echte stilte, en besef dat het haast nooit helemaal stil meer wordt. Het geluid van de ventilator, het geruis van het verkeer in de verte, de grasmachine van de buurman, Zuid-Afrikaanse vuvuzela's, er is altijd wel iets. De stilte is ook niet meer wat het geweest is.