Het mistroostige leven van een antiheld


Louis Ferron (1942-2005) neemt een bijzondere plaats in de Nederlandse letterkunde in. Zijn schrijfstijl refereert zowel aan het barokke van Willem Brakman als aan het rauwe realisme van Louis-Ferdinand Céline. Het oeuvre van Ferron omvat drie duidelijk onderscheiden periodes: allereerst zijn er de dichtbundels uit zijn debuutjaren, daarna het eerste prozawerk met postmodernistische inslag dat de Duitse cultuurgeschiedenis als thema heeft, en in een derde fase de bevreemdende semi-autobiografische romans met zijn geboortestad Haarlem als steeds terugkerende locatie. Uit die laatste periode werden drie romans gebundeld in de fraai uitgegeven 'Haarlemse trilogie'. De Walsenkoning, Een aap in de wolken en Viva Suburbia bieden samen een verontrustend portret van een eeuwig ronddwalende antiheld en brengen Haarlem schitterend in kaart.

In De Walsenkoning maken we kennis met een vijftiger genaamd Louis Ferron, een alter ego van de schrijver. Hij is een cynische, met vervroegd pensioen gestuurde chef streekredactie van de plaatselijke krant, en leidt een bestaan in de marge. Met Haarlem, het prototype van een kleinburgerlijke provinciestad, heeft hij een haat-liefdeverhouding. Hij is getekend door leegte en liefdeloosheid, en worstelt met een drankprobleem. Ferron dwaalt steevast alleen in de hem zo vertrouwde wijken rond, op weg naar Haarlem-Noord, dat hij mythische proporties toemeet. Daar en nergens anders hoopt hij de verklaring voor zijn falen, levensverbittering en drankzucht te vinden. Poëzie en liefde blijken de enige strohalmen om uit het moeras te geraken. Maar zijn relatie tot de vrouwen die hem een helpende hand toereiken, is flink getroebleerd door zijn voortdurende staat van dronkenschap. Terwijl hij met zijn vingers de driekwartsmaat trommelt, fluit hij Weense walsjes tussen zijn tanden om zijn angsten te bezweren en de herinneringen het zwijgen op te leggen. 

Ook in het vervolg Een aap in de wolken gaat Ferron tevergeefs op zoek naar het grote geluk, om andermaal in de riolen van Haarlem te eindigen. Nieuw element hierbij is zijn kunstenaarsambitie en zijn (mislukte) poging om op die manier de schoonheid en het absoluut reine te vinden. Het is het puurste blauw dat hij als schilder, en vroeger als dichter tot uitdrukking wil brengen, om zo de lucht van Haarlem te overstijgen. Maar zijn avontuur als kunstenaar-bohémien in Parijs loopt uiteindelijk op een teleurstelling uit. Hij komt tot de conclusie dat het hele kunstenaarsgedoe niets anders is dan een aap die in de wolken tracht te klimmen. Negativisme en zelfdestructie druipen daarna opnieuw van de pagina's, waarbij vooral de kleinburgerlijkheid van de Haarlemmers het doelwit is. De protagonist gedraagt zich als een ronduit irritante en betweterige cynicus, die het politiek correcte denken met plezier aan zijn laars lapt en in zelfbeklag grossiert. Het is een uitgestrekte poel van misère, die door de relativerende humor en zelfspot nog net te doorwaden valt. 

Viva Suburbia is een verontrustende mix van egocentrisch zelfbeklag en rauwe berichten uit de goot. Samen oud worden met zijn vriendin Esther, is ditmaal de ambitie van de tragikomische antiheld. Het moet maar eens afgelopen zijn met de eindeloos durende kroegbezoeken en het ontwaken in vreemde bedden. Een woning in de betere buitenwijk van de stad, zijn literaire project voltooien en eventueel de ouderzegen kunnen voor een happy end zorgen. Maar ook nu weer is de strijd met de fles en de demonen uit het verleden onafwendbaar en spat de droom van welbehagen en gezinsgeluk snel uiteen. Aan het eind van Via Suburbia overheerst de twijfel, ook bij de lezer. Is de gepensioneerde streekredacteur van de Kennemer Bode wel degelijk het alterego van de schrijver Louis Ferron of is het uiteindelijk toch diens boezemvriend, de schrijver Metz die de realiteit d.m.v. een fictionele context draaglijk maakt. En zo is de cirkel rond want, al in De Walsenkoning waarschuwde Ferron voor het bedrieglijke van de autobiografie en de ontoereikendheid van een eenduidig verhaalde particuliere levensgeschiedenis? "Alleen het onbetrouwbare is betrouwbaar, de rest is oplichterij," klonk het letterlijk. Dit is het wankele fundament waarop 'De Haarlemse trilogie' opgetrokken werd. Het is Ferrons ultieme poging om troost in woorden te vinden en om met een soms goedlopende maar even vaak haperende pen op zoek te gaan naar vergetelheid

Louis Ferron, De Haarlemse trilogie, De Bezige Bij Amsterdam, 2006, 475 p., € 24,9. ISBN 9023420802