De bruid en de kogel




Na de romans ‘Afgunst’ en ‘Gevoel’ effent de Nederlandse schrijver Arie Storm (1963) verder het pad van de deconstructie van gevoelens. Zijn zesde en cryptisch getitelde boek “De bruid en de kogel” is opgedragen aan zijn oudste en reeds overleden zus en is een cocktail van angst, nostalgie en onrust. Protagonist is nog steeds een alter ego van de schrijver Arie Storm zelf, een weifelende, angstige veertiger die als schrijver het leven vooral van aan de zijlijn aanschouwt. Zijn veilige thuishaven is Amsterdam maar als hij een aanbod krijgt om een lezing in Frankrijk te geven aan een groep aspirant-schrijfsters kan hij niet anders dan op deze droomschnabbel in te gaan. Maar al tijdens de vliegtuigreis krijgt hij een eerste angstaanval, die de voorbode blijkt te zijn van een reeks surreële en absurdistische gebeurtenissen. Van een Haags sprekende taxichauffeur krijgt hij een pistool toegereikt, en ook in het afgelegen kasteel waar de lezing plaats vindt, gebeuren vreemde dingen. In een van de grote kamers stapt hij bij een onbekende vrouw in bad en de dame in kwestie kijkt niet eens verbaasd op. Hij is vooral gefascineerd door de blauwe bikini die ze draagt. Het zijn verknipte droomfragmenten die weer in realiteit overgaan als de schrijver zijn lezing over zijn ‘schrijftalent’ geeft. In zijn discours verwijst hij naar Marcel Proust’s ‘Op zoek naar de verloren tijd’ en de roman als samengebald moment, waarbij alles weer tot leven komt door één bepaald moment of beeld. Bij de schrijver blijken het pistool en de blauwe bikini de triggers te zijn die de weg naar het verleden openen. Het verhaal gaat dan niet langer over de trip in Frankrijk maar over het Den Haag van zijn jeugd en zijn moeizame poging om zijn gevoelens van innerlijk onrust te verwoorden. Sleutelmoment blijkt het huwelijk van zijn oudste zus te zijn, precies tien jaar geleden. Al schrijvende tracht de hoofdpersoon uit te vissen hoe het komt dat hij niet in staat blijkt echt aan het leven te participeren en altijd observator blijft.

“De bruid en de kogel” is een slang die in zijn eigen staart bijt, een boek vol paradoxaal aandoende uitweidingen over het schrijven zelf en het spanningsveld tussen autofictie en fictie. Of zoals de overgevoelige protagonist zelf aangeeft: “ik, hoofdpersoon en tegelijkertijd auteur van De bruid en de kogel”. Een ondertussen volstrekt uitgemolken postmoderne thematiek zou je denken, maar door de verrassende wendingen word je als lezer steeds weer in het ootje genomen, tot de aan David Bowie gelinkte epiloog (“een bonustrack”). De roman zit boordevol relativerende zelfspot en weerhaakjes waarbij Arie Storm de draak steekt met zijn eigen slecht verkopende boeken en zijn principiële weigering om aan televisieprogramma’s mee te werken. Ook de intertekstuele referenties zijn legio. De helden van Storm zijn nog steeds Vladimir Nabokov, Gerard Reve, van wie hij de stijl voortdurend parafraseert, en J.D. Salinger. En de navelstarende verteller hapert, struikelt over zijn eigen woorden, strompelt terug naar hetzelfde moment, tien jaar geleden. Slechts langzaam en aan het einde van de roman trekt het mistgordijn eindelijk op. Het universum van Storm blijft piepklein maar er komt nu toch al wat zonlicht binnen.

Recensie oorsponkelijk gepubliceerd in De Leeswolf (ISSN: 1780-3837), n°5, juni 2007.

 

Arie Storm, De bruid en de kogel, Mouria, 2007, 189 p.

Enhanced by Zemanta