In 1994 kreeg
Olivier Rolin (1947) de Prix Fémina voor zijn roman "Onherbergzame jaren", een melancholische literaire parel over het verglijden van de tijd. In "Meroë" borduurt hij verder op dit thema. Locatie is opnieuw het onmetelijke Soedan. De protagonist wacht in zijn kamer, onder de wieken van de ventilatoren, in het Hotel der Eenzamen in Khartoum op de komst van de politie. Een jonge Duitse archeologe raakte in haar site bedolven onder een zandlawine. Kwaadwillig opzet wordt niet uitgesloten. Zo begint de verteller, een man die in Soedan een vrijwillige ballingschap uitzit, aan zijn versie van de gebeurtenissen, waarbij hij zijn beginselverklaring trouw blijft: verhalen hebben geen begin, geen voor- en geen achterkant, je kunt ze telkens anders vertellen. En dat doet hij dan ook. Gesprekspartner is Harold, een kraanvogel. De verteller rakelt herinneringen op aan de vier relaties die hem in deze complexe situatie brachten. Allereerst is er zijn grote jeugdliefde Alfa. Ze liet hem staan voor de directeur van het ziekenhuis waar ze als verpleegster werkte toen ze begreep dat hij niet de grote kunstenaar was die ze aanvankelijk in hem zag. De verteller, voor wie liefde even verpletterend als doodsangst is, wil niets van haar vergeten. Maar met het verstrijken van de tijd vergeet hij zelfs de finesses van haar gezicht of de wijze waarop ze bewoog. Hij doet een beroep op Dune, een op Alfa gelijkend fotomodel, om haar weer op te roepen. Na zijn onheilszwangere ontmoeting met de mysterieuze archeoloog doctor Heinrich Vollender, die de christelijke middeleeuwse antiquiteiten in Soedan onderzoekt, komt hij in contact met diens assistente Else, wier stem als twee druppels water op die van Alfa gelijkt."Meroë" is een wijdlopende, poëtische roman-fleuve met de Nijl als ijkpunt, waarin Rolin zijn alter ego naar de essentie van het leven laat peilen. De parallellen tussen de persoonlijke geschiedenis en het verleden van het land zijn legio. De verteller put uit de wereldliteratuur ("L'éducation sentimentale", "Lord Jim") en uit zijn Larousse-encyclopedie van de 20e eeuw om verbanden te leggen. Zijn grote voorbeeld is de Britse generaal Charlie Gordon, die zich in 1884 in het belegerde Khartoum bevond en in alle luciditeit zijn dagboek bleef bijhouden. Was "Onherbergzame jaren" van melancholie vergeven, dan is het in "Meroë" niet anders. Steeds terugkerend motief is dat van culturen die triomferen en dan weer ten onder gaan, zoals de kopten, de christelijke nakomelingen van de oude Egyptenaren. Het is de onvolkomenheid van de mensheid, de raadselachtige kracht van de mislukking die de vooruitgang kenmerkt. Of hoe de optelsom van echecs de menselijke geest uitzonderlijk maakt. Geestesverruimende literatuur die snijdt maar ook zalft. De felheid en intensiteit van de begeerte, van de smart en de liefde laat zich niet makkelijk in woorden vatten. Bespiegelend en lyrisch woestijnproza om te koesteren.
Recensie geschreven in opdracht van vlabin-vbcOlivier Rolin: Meroë, Meulenhoff Amsterdam, 2002, 238 p., € 17,95. ISBN 90-290-6584-2. Vert. van: Méroé door Frans Van Woerden. Distributie: Standaard uitgeverij